Een man gaat aan een tafel in een restaurant zitten.

De ober brengt hem de menukaart.

‘Ik weet het al meneer.’

‘O ja?’

‘Een bolhoed met slagroom en kersen graag.’

‘Pardon?’

‘Een bolhoed met slagroom en kersen.’

‘Dat staat niet op het menu, meneer.’

‘Het menu?’ De man slaat met zijn vuist op tafel. ‘Is het menu heilig? Ik wil een bolhoed met verse slagroom en kersen, anders niet. Of u ziet mij nooit meer terug.’

De ober krabt zich achter zijn oor en verdwijnt. Een half uur later komt hij terug met een donkerbruine bolhoed op zijn dienblad. Op de bolhoed zit een dikke laag slagroom met kersen.

De man ruikt aan de hoed en tikt er met zijn vinger tegen. Op zijn bord vallen kruimels. ‘Nee nee!’, roept hij. ‘Dit is een hoed van chocoladecake! Ik wil een echte hoed, een bolhoed die ik op kan zetten. Ik wil een bolhoed met slagroom en kersen.’

Alle gasten kijken naar de man.

De ober trekt even aan zijn snor. Als hij terugkomt zet hij de man een mooie bolhoed van zwart vilt voor. Op de hoed ligt een dikke laag slagroom met kersen.

De man ruikt aan de hoed en strijkt over het vilt. ‘Dit is nou een echte hoed’, zegt hij tevreden. Hij tilt hem op en bekijkt hem vanbinnen. ‘Precies wat ik zoek.’ Hij proeft de slagroom en steekt een kers in zijn mond. ‘Heerlijk!’

Als de slagroom en de kersen op zijn wenkt hij de ober. ‘Mag ik afrekenen?’

De ober kijkt verbaasd naar de hoed op het bord. ‘Smaakt de hoed niet?’

De man fronst zijn wenkbrauwen. Hij zet zijn bril op en bekijkt de ober goed. ‘Sinds wanneer eten de gasten hun hoed op?’

‘U bestelt zelf om een bolhoed als maaltijd, meneer.’

De man staat op, legt het geld op tafel en zet zijn hoed op.

Alle gasten in het restaurant kijken naar hem alsof hij een wandelende vis met een bolhoed is.

‘Komen jullie soms van de planeet Mars?’, roept hij boos. ‘Hebben jullie nog nooit een man gezien die zijn hoed kwijt is?’ Hij veegt een restje slagroom van zijn hoed en likt zijn vinger af. ‘Ik heb hem mijn hoed in de tram laten liggen, vandaar.’

De ober rent naar de kapstok en brengt de man zijn jas en paraplu. ‘Ik hoop dat u tevreden bent meneer.’

De man neemt zijn hoed af en laat de binnenkant aan de gasten zien. ‘Voor wie het nog niet weet: als een hoed van binnen droog blijft is het een goede hoed. Als slagroom op een hoed fris blijft is het een erg goede hoed.’

De ober houdt de deur voor de man open. ‘Zien we u nog eens terug?’

‘Ik weet het niet’, mompelt de man. ‘Vreemde boel hier.’ Hij kijkt over zijn schouder. ‘Die ober vraagt of ik mijn hoed opeet. En naar wie kijkt u? Naar mij! Alsof ik de gek ben.’

‘Nog een prettige avond meneer’, zegt de ober.

De man zwaait nog even met zijn hoed. ‘Vreemde boel hier. Erg vreemde boel hier.’